Het opschrift boven deze psalm wijst David aan als de auteur. Vele keren en onder verschillende omstandigheden stelt David zijn hart open in de psalmen. Zo ook in deze psalm. Deze psalm heeft, zoals men ook wel noemt, een historisch opschrift. Dat betekent: het wijst ons op een gebeurtenis in Davids leven. Het was de tijd dat David door Saul werd vervolgd en is gevlucht naar het land van de Filistijnen. Daar herkennen de knechten van koning Achis David, als de man die de Filistijnen zoveel kwaad heeft gedaan. David is zich bewust van dit grote gevaar en vreest voor zijn leven. Hij stelt zich aan als een krankzinnige voor het aangezicht van Abimelech. Deze joeg David weg. Hij verklaart dat hij geen gebrek aan razenden heeft, zodat David kon ontkomen.
Deze Psalm is op een bepaalde wijze ingedeeld. Het begint met een opschrift, vervolgens volgt een lofprijzing. David roept op om de Heere groot te maken. Verder lezen we dat David getuigt van verlossing. Het eerste gedeelte van deze psalm is dan ook een lofprijzing aan de Heere.
Onderwijs
Echter het tweede gedeelte, wat begint bij vers 10, heeft een onderwijzend karakter. Onderwijs in de vreze des Heeren. David schetst ons hier voor ogen het grote voorrecht wat diegene mogen hebben die de Heere vrezen. Allen die de Heere mogen vrezen hebben geen gebrek. Ondanks de vele tegenspoeden die David ook beschrijft. Maar in welke omstandigheden Gods kinderen dan ook zijn, uit die alle redt hen de Heere. Als we deze Psalm goed lezen horen we in vers 12 een omslagpunt. David gaat tegen anderen spreken.
Komt kinderen. Wat betekenen deze woorden? Er klinkt een oproep, een nodiging tot onderwijs. David spreekt hen aan met kinderen, waarin de teerheid tegenover hen naar voren komt. Echter, hier wordt niet de leeftijd van de kinderen bedoeld. Ook niet Davids eigen kinderen. David spreekt tot hen die hem houden voor hun geestelijke vader. Hun profeet en leraar. Hij spoort hen aan om Godzaliglijk te wandelen.
Voor kinderen
wijken we even af van de tekst. Er zijn ook kinderen in de natuur. Kinderen die aan onze zorgen zijn toevertrouwd en een kind heeft onderwijs nodig. Niet alleen op school, maar ook op reis naar de Godsontmoeting, opdat het onderwijs een middel zou mogen zijn tot de zaligheid. Wat zou het een wonder zijn als wij de kinderen zo mogen oproepen en onderwijzen. Tegelijk wordt daarbij de ontzaggelijke verantwoordelijkheid gevoeld. David verstaat hier zijn roeping om zijn gaven tot hun nut en zaligheid te besteden. Vanuit zijn bewogenheid met hen roept hij hen op.
Hoort naar mij. Nu kan David hen uit zichzelf niet onderwijzen. Misschien moeten wij dat ook gewaar worden. Wat kunnen we onszelf onbekwaam voelen. Wat hebben we daarin zelf ook het onderwijs van de Heilige Geest nodig. Hij is het, Die leidt in alle waarheid.
Hoe dan ook, David gunt anderen de zaligheid en probeert daartoe op te wekken. Hij wil hen de vreze des Heeren bekendmaken. We zullen begrijpen dat het hier niet alleen om het uitwendig horen gaat, maar het gaat er om dat de woorden inwendig in het hart gehoord en verstaan mogen worden. Wat is het voor ons allen nodig dat de woorden ‘Hoort naar mij’ eens kracht mogen doen in ons leven.
Hoort naar mij
Bovendien dat het de woorden van de meerdere David zouden mogen zijn. Hoort naar Mij! Want van nature luisteren wij en ook de kinderen niet naar de Heere. De woorden van de vorst der duisternis vinden gehoor in ons hart. Wij geven gehoor aan satans stem, omdat we in het Paradijs naar hem hebben geluisterd. Echter: “Hoort naar Mij”, zegt Christus in Zijn Woord. Mijn zoon, Mijn dochter geef Mij uw hart.
Ds. A.J. van Wingerden