De overheid moet de grenzen aan vrijheid van onderwijs duidelijker aangeven en scherper handhaven. Baken helder af wat in het onderwijs moet, wat mag en wat niet mag als het gaat om de vrijheid van onderwijs. En neem daarbij de democratische rechtsstaat als normatief kader. Dat adviseert de Onderwijsraad over artikel 23 van de Grondwet in het advies Grenzen stellen, ruimte laten.
Het welzijn van het héle Nederlandse volk. Dat stond VGS-oprichter ds. G.H. Kersten voor ogen toen hij de VGS in het leven riep. Via het christelijk onderwijs wilde hij alle leerlingen in aanraking brengen met de Bijbel, het Woord van God. Zodat zij Hem allemaal zouden leren kennen en liefhebben.
Hoge verwachtingen had ds. Kersten daarbij van de overheid. In de eerste statuten van de VGS schreef hij dat zij de ‘heilige roeping’ heeft ‘voor onderwijs van de kinderen onzes volks zorg te dragen’, naar de beginselen gegrond op de Bijbel.
Van meet af aan had de VGS dus ook een duidelijke richting in gedachten voor de verlangde overheidszorg. Die moest speciaal zorgdragen voor christelijk onderwijs. In die traditie willen wij als VGS anno 2021 nog steeds staan.
Met instemming constateren we daarom dat het Onderwijsraadadvies gericht is op het ‘toekomstbestendig’ maken (en dus behouden) van de vrijheid van onderwijs en de ruimte in het onderwijs voor een bepaalde (levens)overtuiging, religie of pedagogische opvatting. De democratische rechtsstaat biedt nadrukkelijk plaats voor scholen van minderheden, die – binnen wettelijke kaders – hun eigen identiteit mogen vormgeven en naar eigen inzicht onderwijs mogen verzorgen.
In dat verband haken we graag in het bijzonder aan bij aanbeveling 3 van de raad:
Hanteer de democratische rechtsstaat ook als richtsnoer voor overheidszorgAanbeveling 3 van het advies van de Onderwijsraad over artikel 23 van de Grondwet
Eén van de uitgangspunten van de democratische rechtsstaat is volgens de Onderwijsraad dat de overheid ‘onpartijdig en gematigd’ is: ‘Overheidsinstanties bekennen zich niet tot één visie op het goede leven en leggen zo’n visie niet op. Ze mengen zich niet in zaken van de geloofsleer en geven binnen het publieke domein gelijkelijk ruimte aan diverse stromingen.’
Elders in het rapport beschrijft de raad de ruimte voor scholen als een ‘groene zone’ tussen een gemeenschappelijke kern en een buitengrens: Die ‘markeren samen een bandbreedte waarbinnen scholen eigen keuzes mogen maken vanwege de vrijheid van onderwijs. In die “groene zone” zijn scholen vrij om vanuit hun eigenheid onderwijs te verzorgen.’
Als we het uitgangspunt van gelijke ruimte en het beeld van de groene zone leggen naast recente ontwikkelingen, willen we met extra nadruk onderstrepen dat de overheid haar plaats kent – en zich dus terughoudend opstelt.
Wij willen er namelijk voor waken dat – als gevolg van politieke wensen – de gemeenschappelijke kern steeds groter wordt gemaakt, en de groene zone navenant slinkt. Dat proces is al volop gaande; kijk maar eens wat er in de afgelopen decennia door Kamer en kabinet op het bordje van de scholen is gelegd. Ook constateren we in de Kamer een toenemende drang tot ingrijpen bij scholen of het inperken van de vrijheid van onderwijs na incidenten.
Minderheden
Wij verwachten – evenals de Onderwijsraad (pag. 23) – dus van de overheid dat ze de onderwijsvrijheid beschermt, juist voor minderheden. Zodat we – ondanks verschillen – allemaal de mogelijkheid hebben deel te nemen en bij te dragen aan de samenleving van nu en van de toekomst.
Onze scholen willen zich kunnen blijven kwijten van wat de Onderwijsraad omschrijft als de ‘plicht van iedere school (…) om alle leerlingen te leren hoe vanuit hun eigen overtuiging, waarden en normen te functioneren in een open en vrije samenleving en daaraan bij te dragen.’
Dat doen we graag nog minstens een eeuw – tot welzijn van het hele volk.