Die ruimte voor scholen ‘begint waar de wet eindigt’, lichten de onderwijsministers Van Engelshoven en Slob toe in hun antwoorden op vragen van de Tweede Kamer over de nieuwe onderzoekskaders 2021 van de Inspectie van het Onderwijs.
Ze wijzen er op dat de burgerschapswet aan scholen expliciete eisen stelt:
- In hun burgerschapsonderwijs moet aandacht zijn voor de basiswaarden van de democratische rechtstaat (vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit).
Die drie waarden zijn concreet uitgewerkt in acht verschillende elementen (te weten: vrijheid van meningsuiting, gelijkwaardigheid, begrip voor anderen, verdraagzaamheid, autonomie, het afwijzen van onverdraagzaamheid, het afwijzen van discriminatie en verantwoordelijkheidsbesef). De inhoud daarvan staat beschreven in een eindnoot onderaan de onderzoekskaders.
- Ze moeten leerlingen sociale en maatschappelijke competenties bijbrengen.
- Het burgerschapsonderwijs moet doelgericht en samenhangend zijn.
- Daarnaast moeten besturen zorgdragen voor een schoolcultuur in overeenstemming met de basiswaarden.
De inspectie ziet er op toe dat scholen aan deze eisen voldoen en dat (de inhoud van) hun burgerschapsonderwijs niet strijdt met die eisen. Als bijvoorbeeld de visie van de school of de schoolcultuur niet overeenstemt met de basiswaarden, kan de inspectie ingrijpen. Zij spreekt een school dan aan op zijn tekortkomingen, doet zo nodig onderzoek, geeft herstelopdrachten en ziet toe op de realisering daarvan.
Van Engelshoven en Slob schrijven verder dat de inspectie ‘rekening houdt met wat in redelijkheid van een school verwacht mag worden in het eerste jaar na inwerkingtreding [van de burgerschapswet] en met de uitdagingen waar scholen mee te maken hebben vanwege corona’.
Wel benadrukken ze dat ‘op de wettelijke verplichting dat het onderwijs en de schoolcultuur in overeenstemming moeten zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, vanaf 1 augustus 2021 door de inspectie [wordt] toegezien; er bestaat geen ruimte voor scholen om in strijd met de basiswaarden te handelen’.
Eigen uitwerkingen
Waar de burgerschapswet geen eisen stelt, vervolgen de bewindslieden, ‘stelt ook de inspectie geen eisen’. En dan is er evenmin ruimte voor ‘eigenstandig handelen van de inspectie’. De uitwerking van de drie basiswaarden door de inspectie, bijvoorbeeld, is dan ook ‘uitsluitend gebaseerd op de wet en de wetshistorie’, aldus beide ministers. ‘Er is geen sprake van eigen uitwerkingen van de basiswaarden door de inspectie.’
Binnen de geschetste wettelijke grenzen kunnen scholen hun burgerschapsopdracht naar eigen inzicht invullen, op een manier die past bij de identiteit, grondslag en idealen van de school, bij wat hun leerlingenpopulatie nodig heeft en bij de maatschappelijke context waarin de school functioneert.
‘Dat betekent concreet dat scholen (…) veel ruimte hebben in de manier waarop zij andere elementen van de burgerschapsopdracht invullen of eigen accenten leggen’, leggen de ministers uit. De burgerschapsopdracht schrijft bijvoorbeeld geen specifieke lesmethode of werkvorm voor. ‘Ook kunnen besturen en scholen andere waarden dan de in de wet geformuleerde basiswaarden van de democratische rechtsstaat in het onderwijs betrekken. Dergelijke andere waarden mogen overigens niet strijdig zijn met de basiswaarden.’
De burgerschapsopdracht laat scholen daarnaast veel ruimte zélf invulling te geven aan de sociale en maatschappelijke competenties. ‘Zij kunnen kiezen voor competenties die passen bij hun visie op burgerschap, om zo die visie ook doelgericht en samenhangend tot uitdrukking te laten komen in het onderwijs en bij competentieontwikkeling.’
Bovendien staat het scholen vrij hoe ze de ontwikkeling van die competenties bij hun leerlingen volgen. De inspectie zal op dat punt terughoudend zijn.
Uit de kast komen
De VVD had aan beide bewindslieden gevraagd hoe de nieuwe onderzoekskaders ervoor zorgen dat ‘een situatie zoals bij de Gomarus scholengemeenschap niet meer voorkomt, waarbij leerlingen bijvoorbeeld aangeven dat ze gedwongen uit de kast moesten komen door hun school’.
De tekortkomingen die de inspectie op de Gomarus heeft geconstateerd, hebben niet te maken met burgerschapsonderwijs, aldus Van Engelshoven en Slob, ‘maar raken aan de sociale veiligheid en de invulling van de kerndoelen’.
Ze wijzen erop dat de wet besturen en verscholen vraagt ‘al het mogelijke te doen dat nodig is om ervoor te zorgen dat leerlingen in een veilige omgeving onderwijs kunnen volgen’. Daarbij moeten ze de veiligheidsbeleving jaarlijks monitoren. ‘Daarmee ontstaat ook een beeld van het schoolklimaat en eventuele tekorten daarin.’
Die monitoring speelt al een belangrijke rol in het inspectietoezicht, vervolgen de ministers. ‘Dat zal niet veranderen.’ Wel geven de burgerschapswet en het nieuwe onderzoekskader de inspectie ‘een sterkere basis om op te treden bij signalen van sociale (on)veiligheid op scholen als gevolg van een schoolcultuur die in strijd is met de basiswaarden’, stellen Van Engelshoven en Slob.
Ouderverklaringen
De VVD was ook benieuwd hoe de inspectie in haar onderzoekskaders borgt ‘dat bijvoorbeeld geen ouderverklaringen gevraagd kunnen worden die homoseksualiteit afwijzen’ of die stellen ‘dat het huwelijk enkel voorbehouden is aan een man en vrouw.’
De ministers antwoorden dat de Onderwijsinspectie in zo’n geval nagaat of de identiteitsprofielen ‘bepalingen bevatten die in strijd zijn met wet- en regelgeving, zoals de in de vraag genoemde situaties’.
Het afwijzen of veroordelen van seksuele- of genderidentiteit van een leerling in een identiteitsverklaring is volgens de bewindslieden ‘onacceptabel en tevens in strijd met wet- en regelgeving’. Als er toch verklaringen worden gebruikt die in strijd zijn met wet- en regelgeving, ‘zal de inspectie ingrijpen’.
Aangaande identiteitsverklaringen zijn recent de moties Kwint en Gundogan aangenomen, memoreren Van Engelshoven en Slob. Over de uitwerking van die moties wordt de Kamer apart geïnformeerd.
Grip
De VGS vindt het zorgelijk het om te zien hoe de seculiere partijen ook bij dit overleg vooral vragen of de inspectie wel voldoende waarborgen biedt tegen schooloptreden in strijd met de basiswaarden, met name van seksuele diversiteit. De indruk ontstaat dat deze partijen er minder waarde aan hechten dat alle stromingen in de samenleving de ruimte hebben voor eigen scholen; belangrijker lijkt voor hen dat de overheid goed grip heeft op de scholen om te zorgen dat schoolklimaat en lesinhoud wel liberaal-acceptabel zijn.
Opvallend is dat vooral de minister (en met hem de drie christelijke partijen) duidelijk aangeven dat de vrijheid van onderwijs intact moet blijven en dat daarom de onderzoekskaders geen extra eisen mogen stellen ten opzichte van de wet – ook niet over burgerschap. Daarbij benadrukt ook de minister dat scholen zelf vanuit hun eigen identiteit de basiswaarden kunnen invullen en aanvullen. Kanttekening hierbij is wel dat de minister lijkt te stellen dat de acht basiswaarden die in het onderzoekskader genoemd staan, ook een wettelijke basis hebben omdat die ook in de wetsgeschiedenis genoemd zijn. Dat is juridisch discutabel. Maar waar het om gaat is dat scholen de vrijheid hebben om al deze termen – die voor velerlei uitleg vatbaar zijn – volgens eigen identiteit betekenis te geven in het burgerschapsonderwijs. De minister weet zich hiervoor ook gesteund door het onderwijsveld, met name door de meeste profielorganisaties.