Is dat nodig? Moeten er nog meer regels en bevoegdheden komen om wanbestuur tegen te gaan? De neiging om hier ‘nee’ tegen te zeggen is aanmerkelijk gegroeid. Niet zozeer omdat wanbestuur niet meer voorkomt. Maar veel meer omdat wanbestuur vaak geen resultaat is van (bewust) onjuist gebruik van bevoegdheden. Als een bestuurder diverse leerkrachten ontslaat, met het argument van ontbrekende onderwijskwaliteit, blijft hij daarmee binnen zijn bevoegdheden. Maar als dit leidt tot een hoge mate van onzekerheid onder het personeel over de vraag wie de volgende is, dan komt het toch dicht bij wanbestuur, ondanks dat de regels niet overtreden zijn. Een ander voorbeeld is een bestuurder die stelselmatig conflicten bagatelliseert of ‘framed’ naar een voor hem gunstige beeldvorming. Daarmee gaat hij zijn boekje qua bevoegdheden niet te buiten. Maar dat ander gedrag van een bestuurder verwacht mag worden, zal duidelijk zijn.
Machtsperspectief
Door een te sterke nadruk op regels en de principes macht en tegenmacht is het gevaar van tegenover elkaar staan aanzienlijk. Het gevaar is dat de discussie dan gevoerd wordt op basis van de formele bevoegdheden, maar dat het werkelijke vraagstuk niet op tafel komt. Het risico op falen van de bestuurder of directeur (als het halsje van de zandloper) is dan ook aanzienlijk.
Graag sluiten we als VGS aan bij de oproep die Edith Hooge, hoogleraar in Tilburg, deed in mei 2014: ‘Niet zozeer de regels, maar de zachte strategieën voor goed onderwijsbestuur verdienen meer aandacht’. Dit is geen pleidooi tegen scherp toezicht. Wel willen we als VGS bijdragen aan het zoeken naar een goede focus van de toezichthouder.
Willen en vinden
Dr. H. Klifman heeft recent een mooie duiding gegeven van de taak van de toezichthouder en de bestuurder. De bestuurder (of het bestuur) wil iets, de toezichthouder vindt daar iets van. Daarmee wordt op een andere manier gekeken naar bestuur en toezicht dan vanuit het machtsperspectief. De bestuurder doet uitspraken over wat hij met de organisatie wil en laat zien hoe hij dat realiseert. Daarbij maakt hij voortdurend keuzes in het spanningsveld tussen de overheid en politieke eisen enerzijds en de onderwijskundige professie van zijn team en de ouders anderzijds. Prof. K. Putters heeft hierover in 2009 een weliswaar op de zorgsector gerichte, maar toch lezenswaardige oratie gehouden.
Nogmaals: scherper toezicht?
De toezichthouder heeft een mening over wat de bestuurder wil. En daarin mag een toezichthouder best scherp zijn. Hij mag een bestuurder bij de les houden als hij ziet dat het aantal beleidsinitiatieven steeds groter wordt. Hij mag een bestuurder er op bevragen hoe hij ontwikkelingen over het toelatingsbeleid van leerlingen ziet en duidt tegen de achtergrond van de missie van de school. Hij moet een bestuurder corrigeren als het belang van bijvoorbeeld de ouders of de oorspronkelijke oprichters onderbelicht raakt. Hij mag vragen waarop de bestuurder zijn uitspraken over de onderwijskwaliteit of het personeelsbeleid baseert. Dit moet de focus van de toezichthouder zijn. Een christelijke houding van de minste willen zijn en fouten accepteren is in dit samenspel van bestuur en toezicht van groot belang.
Op de komende platformbijeenkomsten is in het programma een extra lange workshop ingeruimd om hierover met elkaar door te spreken.