Wat heeft het uitblijven van een nieuwe cao voor praktische gevolgen? In de eerste plaats betekent dit dat de vertaling van nieuwe arbeidswetgeving naar de cao meer en meer achter begint te lopen. Wetten als de Wet doorwerken na de aow-gerechtigde leeftijd, de wet flexibel werken, de Participatiewet en de Wet modernisering Verlof- en Arbeidstijden maken in meer of mindere mate aanpassing van de cao noodzakelijk. De afstemming van de cao op deze nieuwe wetgeving blijft nu uit, met de nodige praktische gevolgen van dien. Meer in het bijzonder betekent het uitblijven van de cao in de tweede plaats dat de inhoud van de cao niet wordt afgestemd wordt op de inwerking getreden Wet Werk en Zekerheid (WWZ). Deze wet wijzigt met name het recht omtrent tijdelijke arbeid en het ontslagrecht (en enige onderdelen van ons sociale zekerheidsbestel). Juist dit levert voor schoolbesturen de nodige vragen op. In het navolgende wordt nader ingegaan op de gevolgen van het uitblijven van een cao voor de inzet van tijdelijke arbeidskrachten en voor ontslag.
Wellicht ten overvloede wordt gemeld dat de huidige cao PO 2014-2015 – inclusief de afspraken over professionalisering, duurzame inzetbaarheid en 40-urige werkweek – van kracht blijft.
Inzet tijdelijke arbeid
De WWZ heeft de zogenoemde wettelijke ketenbepaling omtrent tijdelijke arbeid (art 7:668a BW), per 1 juli 2015 aanzienlijk aangescherpt. Kortweg betekent dit dat wanneer een werknemer meer dan twee jaar aaneengesloten – dat wil zeggen zonder onderbrekingen van meer dan 6 maanden – bij het schoolbestuur in dienst is, er voor de werknemer het recht op een vast dienstverband ontstaat. Dit recht ontstaat op dezelfde wijze wanneer de werknemer aaneengesloten – dus zonder onderbrekingen groter dan 6 maanden – op basis van meer dan drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd voor het schoolbestuur heeft gewerkt. Op grond van overgangsrecht gaat deze verscherpte ketenbepaling voor de sector PO gelden per 1 juli 2016. Voor de nu nog lopende benoemingen geldt de oude ketenbepaling met de daarbij bij cao opgenomen verruiming van deze ketenbepaling. Per 1 juli 2016 is echter de nieuwe ketenbepaling direct van toepassing op alle lopende arbeidsovereenkomsten! Let dus goed op bij het aangaan van nieuwe arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, zeker wanneer deze eindigen na 1 juli 2016.
Het zal duidelijk zijn dat het voorgaande vooral problematisch is voor het organiseren van vervanging. In de huidige praktijk konden vervangers voor een periode van maximaal drie jaar op grond van een onbeperkt aantal arbeidsovereenkomsten voor vervanging worden ingezet. Per 1 juli 2016 mogen vervangers nog maar drie maal op grond van afzonderlijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in verband met vervanging worden ingezet. Bij een vierde dienstverband, zonder dat er sprake is van een breuk tussen de verschillende arbeidsovereenkomsten groter dan zes maanden, ontstaat er recht op een dienstverband voor onbepaalde tijd. Dit beperkt de inzet van vervangers aanzienlijk. Nu er geen nieuwe cao tot stand is gekomen, is er ook geen sprake van verzachting van gevolgen van de WWZ voor de sector PO, en dat voelen we vooral als het aankomt op de inzet van personeel op tijdelijke basis.
De verzachting waar met name de PO-Raad op gespitst is, wordt mede gezocht in onder meer flexibele arbeidscontracten zoals een min-maxcontract en een 0-urencontract voor vervangers. Het is de sociale partners kennelijk niet gelukt om over het gebruik van deze contractsvormen afspraken te maken bij cao. Nu de cao deze type arbeidsovereenkomsten niet ondersteunt, verliest het gebruik van deze soorten arbeidsovereenkomsten voor de werkgever ook de hiermee beoogde flexibiliteit. (Klik hier voor meer informatie over de inhoud van deze vormen van contracten en de gevolgen wanneer de cao het gebruik van deze contracten niet ondersteunt).
Nu is het nog te hopen dat de minister van SZW, onder druk van de stukgelopen cao-onderhandelingen, zijn bevoegdheid aanwendt om vervanging betrekkingen in het PO buiten werking van de ketenbepaling plaatst. Want moeten we misschien niet concluderen dat minister Asscher de sociale partners met een onmogelijk opdracht heeft opgezadeld? Kan van werknemersorganisaties gevraagd worden dat zij een handtekening zetten onder een akkoord die bij wet aan werknemers verschafte rechten weer inperkt? Of de minister van deze bevoegdheid gebruik gaat maken, is echter nog ongewis.
Kortom, de vraag die nogal vaak wordt gesteld – namelijk of er al een oplossing is gevonden voor de WWZ (en hiermee wordt bijna altijd gedoeld op de problematiek ten aanzien van tijdelijke arbeid) – moet helaas ontkennend worden beantwoord. Als er niets verandert, geldt vanaf 1 juli voor alle (ook lopende!) dienstverbanden de nieuwe ketenbepaling. Dit betekent een inperking van de inzet van medewerkers op grond van tijdelijke dienstverbanden, met alle gevolgen van dien voor de organisatie van vervanging.
Ontslag
De WWZ heeft verder het ontslagrecht – en zeker in het onderwijs – per 1 juli 2015 ingrijpend veranderd. Als gevolg van de WWZ kan bij ontslag de werknemer niet meer achteraf in beroep gaan tegen het ontslagbesluit bij de commissie van beroep. Daar tegenover staat dat de werkgever bij ontslag te maken krijgt met een preventieve toets, waarbij – afhankelijk van de reden voor het ontslag – UWV de werkgever toestemming verleent tot opzegging van het dienstverband of de kantonrechter op verzoek van de werkgever het dienstverband ontbindt. Een ontslagvergunning van UWV is nodig bij bedrijfseconomisch ontslag of bij opzegging van het dienstverband in verband met langdurige ziekte. In de overige gevallen van ontslag maakt de werkgever de gang naar de rechter.
De noodzaak van een ontslagvergunning bij UWV maakt het systeem van bedrijfseconomisch ontslag er niet eenvoudiger op. Het naleven van zowel alle cao-bepalingen omtrent bedrijfseconomisch ontslag vanuit de cao in combinatie met de noodzaak tot verkrijging van ontslagvergunningen van UWV levert nog de nodige uitvoeringsvragen op. Hierbij komt dat de wettelijke regels omtrent bedrijfseconomisch ontslag, die nu ook gelden voor onderwijs, weinig zijn toegesneden op de context van een onderwijsorganisatie (denk hierbij bijvoorbeeld concreet aan de toepassing van het afspiegelingsbeginsel op een onderwijsorganisatie). Een en ander maakt herziening van de regels omtrent bedrijfseconomisch ontslag in de cao gewenst. Met het uitblijven van de nieuwe cao zullen we hier echter langer op moeten wachten.
Een ander in het oog springende verandering die verband houdt met het veranderde ontslagrecht betreft de transitievergoeding (7: 673 BW). Deze vergoeding behelst een verplicht te betalen vergoeding bij ontslag indien de werknemer bij ontslag twee of meer jaren in dienst is geweest bij de werkgever. De hoogte van deze vergoeding wordt onder meer afgeleid van de duur van het dienstverband. Dankzij overgangsrecht hoeft deze vergoeding in de sector PO tot 1 juli 2016 niet betaald te worden. Bij beëindigingen van dienstverband op of na 1 juli 2016 geldt de verplichting tot betaling van deze vergoeding voor de werkgever wél. De PO-Raad heeft geprobeerd in de onderhandelingen met de bonden ervoor te zorgen dat tegenover de extra kosten van de transitievergoeding een versobering van de bovenwettelijke WW-uitkeringen (WOPO) zou staan. Bovendien zou dan meteen het ‘gat’ gerepareerd kunnen worden dat ontslagen werknemers ervaren wanneer op 65-jarige leeftijd hun bovenwettelijke WW-uitkering stopt en zij nog niet in aanmerking kunnen komen voor AOW. Ook hier bleek een akkoord nog niet zo makkelijk te bereiken. In dit verband speelde onder meer het probleem dat voor het openbaar onderwijs deze ‘uitruil’ tussen ontslagvergoeding en sociale zekerheidsrechten niet opgaat, omdat voor het openbaar onderwijs de WWZ en daarmee de transitievergoeding niet geldt. Een verschillend stelsel van sociale zekerheidsrechten voor bijzonder en openbaar onderwijs leek partijen op voorhand niet wenselijk.
Het uitblijven van een nieuwe cao betekent dat per 1 juli a.s. de transitievergoeding gaat gelden voor werknemers in de sector PO zonder dat hiermee de sociale rechtszekerheidsrechten van werknemers worden ingeperkt. Hiermee werkt zonder twijfel de WWZ kostenverhogend voor de sector PO als het gaat om ontslag.
Conclusie
De veranderingen in arbeidswetgeving buitelden de afgelopen periode over elkaar heen. Ik bemerk in mijn praktijk dat schooldirecties en -besturen soms het overzicht kwijtraken wanneer het aankomt op de rechtspositie van onderwijspersoneel. En dat is heel begrijpelijk! Schroom daarom niet uw arbeidsrechtelijke vragen te stellen. U kunt daartoe contact opnemen met ondergetekende.