In de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) staat dat de Onderwijsinspectie twee taken heeft: de onderwijskwaliteit op scholen beoordelen en die kwaliteit bevorderen. De verhouding tussen die twee taken ‘is een voortdurend punt van discussie’, constateert de Onderwijsraad in haar recent verschenen advies Essentie van extern toezicht.
Zij stelt voor om prioriteit te geven aan de beoordelende taak en dat ook in de wet vast te leggen. Dat is volgens de raad nodig omdat de onderwijsinspectie ‘als enige de onderwijskwaliteit kan en mag beoordelen namens de overheid, zodat de overheid haar grondwettelijke zorg voor de kwaliteit van het onderwijs kan waarmaken.’
Een objectief en onafhankelijk extern oordeel dat namens de overheid uitdrukt of het onderwijs voldoet aan de kwaliteitseisen in de onderwijswetten, is in de ogen van de Onderwijsraad ‘een belangrijke waarborg voor onderwijs van voldoende kwaliteit.’
Stimulerende taak
Deze focus op kwaliteit past in de huidige tijd. VGS en VBSO vinden het – om positief te beginnen – goed dat de Onderwijsraad pleit voor ruimte voor het professionele onderwijsveld. Ook kunnen wij ons helemaal vinden in het voorstel van de raad om de stimulerende taak van de inspectie ondergeschikt te maken aan haar beoordelende taak. Dat sluit aan bij de wet-Bisschop, die een helder onderscheid tussen beide taken wil bewerkstelligen.
Terecht ook benadrukt de Onderwijsraad dat de beoordeling door de inspectie zich moet beperken tot duidelijke wettelijke eisen. Deze punten waren door VGS en VBSO ook aan de Onderwijsraad aangedragen in april 2021.
Opvallend vinden we dat de Onderwijsraad adviseert dat de inspectie niet meer de ‘eigen aspecten van kwaliteit’ moet gaan beoordelen. Zij moet zich beperken tot de wettelijke kwaliteitsnormen.
Vragen
Tegelijk roept deze focus op onderwijskwaliteit bij VGS en VBSO veel vragen op. Weliswaar stelt de Onderwijsraad dat alleen op wettelijke eisen moet worden gehandhaafd, maar het advies wekt ook de suggestie dat het pakket aan wettelijke kwaliteitseisen veel concreter moet worden – en dus uitgebreider.
Bovendien spreekt de wet niet primair over ‘kwaliteitsbeoordeling’, maar over ‘naleving’ van de wettelijke deugdelijkheidseisen (bijvoorbeeld: bevoegde leraren). De Onderwijsraad doopt deze taak om tot kwaliteitsbeoordeling. Daarmee wordt het waarborgen van de kwaliteit op school een echte overheidsaangelegenheid. Maar is wettelijke kwaliteit niet vooral iets van een minimum dat er in elk geval moet zijn, en verder vooral een inspanning van de school om er aandacht aan te besteden, zonder dat je dat laatste kunt uitdrukken in ‘wel naleven’ of ‘niet naleven’?
Zorgt controle op onderwijskwaliteit door de inspectie daadwerkelijk voor beter onderwijs?
Pedagogische afwegingen
VGS en VBSO constateren dat de overheid zich in de afgelopen decennia intensiever is gaan bemoeien met de onderwijsinhoud. Dat uitte zich bijvoorbeeld in het invoeren van kerndoelen en eindtermen, maar ook recent in de aanscherping van de burgerschapsopdracht.
De Onderwijsraad beweegt mee in die trend. Pas al met haar advies over de vrijheid van onderwijs, waarin ze benadrukt dat elke school een verplichte gemeenschappelijke kern van onderwijsinhoud en -doelen moet aanbieden aan alle leerlingen. En nu ook in dit advies over extern toezicht.
Als de overheid zich namelijk intensief met onderwijskwaliteit gaat bezighouden, kan het zomaar gebeuren dat allerlei pedagogische of zelfs lesinhoudelijke afwegingen die altijd aan scholen waren voorbehouden, nu meer op politiek-bestuurlijk niveau besloten worden. Het is jammer dat de Onderwijsraad daar geen duidelijke bezinning over laat zien.
Scores en cijfers
Daarbij komt dat het beoordelen van onderwijskwaliteit door de inspectie – zeker als dit aan de hand van gestandaardiseerde methoden gebeurt – heel gemakkelijk tot gevolg heeft dat er nog meer aandacht uitgaat naar de scores en cijfers van de leerlingen, in plaats van naar de niet-meetbare aspecten van het leerklimaat op school. Met andere woorden: In hoeverre verdrijft deze aandacht voor de onderwijskwaliteit de aandacht voor de socialisatie en persoonsvorming?
Ook vragen VGS en VBSO zich af in hoeverre de controle op de onderwijskwaliteit door de inspectie daadwerkelijk zorgt voor beter onderwijs. Dat is en blijft een verantwoordelijkheid van de school en de professionals die daar werken. Zíj moeten kwaliteit (kunnen) leveren.
In de school kijken
Ten slotte adviseert de Onderwijsraad om het bestuursgerichte toezicht weer los te laten. Ook dat is ingegeven door het vooropstellen van de onderwijskwaliteit, waarvoor het zinvol zou zijn voor de inspecteurs om vooral ook ‘in de school te kijken’. Want pas dan heeft de inspectie veel meer direct zicht op de onderwijspraktijk, waar de onderwijskwaliteit blijkt.
Ook dit roept bij VGS en VBSO veel vragen op. Zoals: Moet het niet een verantwoordelijkheid voor het bestuur zijn en blijven dat het bestuur de onderwijskwaliteit inspectie bewaakt en bevordert op een door het bestuur gekozen manier? Dan ligt toch voor de hand dat de zich primair door het bestuur laat informeren en daar verantwoording en onderbouwing vraagt.
Daarbij komt ook dat het onderwijsveld juist zelf laat zien dat waarborgen voor de onderwijskwaliteit worden gezocht, zoals de bestuurlijke visitaties die de Code Goed Bestuur voorschrijft.
Discussie
Kortom: het advies zorgt in elk geval voor veel discussie. In de elementen van de nadruk op het nalevingstoezicht en binding aan de wet kunnen VGS en VBSO ons goed vinden. De keuze om de onderwijskwaliteit een allereerste prioriteit te geven roept nog zoveel vragen op dat we daar kritisch op zijn.