De vorige keer hebben we gezien dat de onderwijsvrijheid, en dan met name de vrijheid van richting, niet in goede handen is bij de VVD en Volt en dat er vanuit deze en andere partijen behoefte is om zich met de onderwijsinhoud te bemoeien.
De vrijheid van onderwijs zoals verwoord in artikel 23 van de Grondwet bestaat naast de vrijheid van richting ook uit de vrijheid van stichting en inrichting. Vandaag staan we stil bij de laatste, de inrichtingsvrijheid. Dit geeft scholen de gelegenheid om werk te maken van hun richting, oftewel de grondslag en identiteit van de school. Denk daarbij aan het kiezen van lesmethoden, het pedagogisch-didactisch concept of het voeren van personeelsbeleid. Kortgezegd is deze vrijheid de waarborg om ook daadwerkelijk te doen wat het in de statuten belooft.
PvdA / GroenLinks
Verenigd Links wil daar niet aan. Zij schrijven in hun programma dat scholen nadrukkelijk wordt verboden om kinderen of leraren te weigeren op basis van hun geloof of achtergrond. Je mag dus als school wel een bepaalde opvatting hebben, maar zodra dat consequenties heeft voor het reilen en zeilen in de school, is dat niet de bedoeling.
Daar komt bij dat volgens deze partij lokale overheden de bevoegdheid moeten krijgen om samenwerking tussen schoolbesturen af te dwingen, ook op het gebied van leraren en invalpools. Daarmee verdwijnt een groot deel van de regie die scholen nu nog hebben om vorm te geven aan hun identiteit door onder andere het benoemingsbeleid van leraren. Om daarmee aan te sluiten bij de wensen van ouders om onderwijs te (laten) verzorgen dat aansluit bij hun opvattingen.
D66
Ook de sociaalliberalen willen minder ruimte voor scholen om hun identiteit vorm te geven en zetten de afspiegeling van de pluriforme samenleving hoger op het verlanglijstje dan de eigenheid van de school. Zij vinden het stichten van een eigen school passen binnen de democratische rechtsstaat, maar daarnaast “betekent de vrijheid om een school te stichten niet de vrijheid om mensen met een andere levensovertuiging uit te sluiten.” Logischerwijs volgt daar een acceptatieplicht uit.
Partij voor de Dieren
De Partij voor de Dieren vindt dat de vrijheid van onderwijs niet mag worden gebruikt om te discrimineren en een aanpassing van artikel 23 staat, wat de dierenpartij betreft, op de planning. Inclusiviteit, kansengelijkheid en emancipatie zijn voor deze partij belangrijke beweegredenen om de onderwijsvrijheid te beperken.
Oplossingen
Bij deze partijen is te zien dat ze het maatschappelijke belang tegenover de eigenheid van de school zetten. Ze denken dat de maatschappelijke problemen komen door gebrek aan inclusiviteit en gebrek aan inlevingsvermogen. De sociale cohesie moet beter en daarvoor is het nodig dat kinderen op steeds jongere leeftijd kennis moeten maken met andere denkbeelden. Die veronderstelling kan logisch lijken, maar het tegendeel is waar. De samenleving kan juist floreren als burgers en gemeenschappen wortelen in hun opvattingen en overtuigingen en vanuit daar het goede gesprek met elkaar aangaan vanuit respect en gelijkwaardigheid.
Wij bepleiten daarom terughoudendheid in de richting van de overheid als het gaat om wát leerlingen precies moeten denken en juichen toe dat er in het onderwijs meer nadruk gelegd wordt op hóe ze met die overtuigingen omgaan. Op die manier heb je als maatschappij oog voor minderheden en geef je hen de gelegenheid om hun overtuigingen in te brengen in de samenleving. Wij hechten belang aan een brede vorming die idealiter begint bij wat de Heere Jezus ons leerde, namelijk God lief te hebben boven alles en de naaste als onszelf.