Slob heeft eind november zijn definitieve wetsvoorstel over burgerschapsonderwijs naar de Kamer gestuurd, meldden wij onlangs. De VGS waardeert het dat de minister de kritiek en feedback – onder meer van onze kant – op zijn oorspronkelijke voorstel heeft benut om te komen tot een verbeterd wetsvoorstel.
Kern
Voor alle scholen wordt namelijk een gemeenschappelijke kern van burgerschap verplicht gesteld. Die kern is: (a) ‘de ontwikkeling van respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de mensenrechten’ en (b) ‘het bijbrengen van de sociale en maatschappelijke competenties die leerlingen in staat stellen om deel uit te maken van en bij te dragen aan de samenleving.’
Ad (a): basiswaarden van de democratische rechtstaat
Het onderwijs dient inzicht in, kennis van en respect voor de betekenis van deze waarden te bevorderen. Het gaat dan in de eerste plaats om kennis van en respect voor de democratie en de rechtsstaat zelf, alsmede de grondrechten, zoals verankerd in de Grondwet. In zijn wetsvoorstel noemt Slob ‘menselijk waardigheid’ als ‘overkoepelend uitgangspunt van de democratische rechtsstaat en de grondrechten’. Daaruit leidt hij dan drie ‘algemeen aanvaarde basiswaarden’ af: vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. ‘Daarmee onlosmakelijk verbonden zijn de waarden tolerantie en verantwoordelijkheid.’
Vrijheid houdt volgens Slob in dat ‘alle mensen in Nederland vrij zijn om te denken en te doen wat ze willen, zolang ze daarbij de vrijheid en gelijkwaardigheid van anderen respecteren.’ Gelijkwaardigheid betekent ’dat iedereen in Nederland gelijkwaardig is aan elkaar en gelijk is voor de wet.’ En solidariteit ‘ziet op gemeenschappelijke waarden die betrekking hebben op de omgang tussen mensen zoals respect, verdraagzaamheid, integriteit en verantwoordelijkheidszin.’
Ad (b): bijbrengen van sociale en maatschappelijke competenties
Hierbij gaat het om sociale en maatschappelijke kennis, vaardigheden en bijbehorende houding die de leerling in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen aan de Nederlandse democratische samenleving. ‘Leerlingen leren op school samen te werken en te leven, om te gaan met maatschappelijke spelregels, hun eigen identiteit te ontwikkelen, hun mening te vormen en die van anderen te respecteren’, schrijft Slob. Het ontwikkelen van de eigen identiteit, waardoor leerlingen leren reflecteren op eigen idealen, normen en waarden en hun positie in de samenleving, noemt hij ‘een voorwaarde voor het kunnen bijdragen aan de samenleving.’
Scholen moeten ‘op samenhangende en doelgerichte wijze’ aandacht besteden aan (het oefenen met) sociale en maatschappelijke competenties zodat leerlingen het vermogen ontwikkelen aan de samenleving een bijdrage te kunnen en willen leveren. ‘ De invulling van dit aspect van de burgerschapsopdracht kan nauw samenhangen met de identiteit van de school, erkent Slob. Hóé de scholen dat doen, mogen ze dan ook zelf bepalen: ‘Scholen zijn op grond van dit voorstel vrij in de wijze waarop zij het ontwikkelen van voornoemde competenties bij leerlingen vormgeven. De inspectie zal derhalve terughoudendheid betrachten ten aanzien van het toezicht daarop.’ Wel zal, voegt Slob eraan toe, ‘in ieder geval het bevorderen van democratische competenties herkenbaar onderdeel moeten vormen van het onderwijs.’ Te denken valt dan aan: waarheidsgetrouwheid, empathie en sympathie voor anderen, respect voor de mening van anderen en bereidheid tot het corrigeren en laten corrigeren van de eigen oordeelsvorming, sociale vaardigheden als flexibiliteit, responsiviteit en verantwoordelijkheidszin, en het kunnen verdragen van onzekerheid en ambivalenties.
Oefenplaats
Scholen moeten niet alleen deze gemeenschappelijke kern overdragen aan hun leerlingen. Burgerschap moet ook integraal onderdeel worden van de schoolcultuur. Dat houdt in dat het bevoegd gezag moet zorgdragen voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de genoemde basiswaarden, en een oefenplaats moet bieden voor leerlingen ‘om ervaring op te doen met de omgang met deze waarden.’ Bestuurders, leraren, ondersteunend personeel en vrijwilligers moeten in dat kader aan leerlingen het goede voorbeeld geven.
Hoe het bevoegd gezag zich van deze verplichting kwijt, is ‘primair aan de school’, schrijft Slob. ‘Ook bij de invulling van dit onderdeel ligt het primaat bij het bevoegd gezag, zodat ruimte is voor de eigen identiteit van de school.’ Hij snapt dat het bestuur niet iedereen op school aan een touwtje heeft. Ook stelt hij het bestuur niet eindverantwoordelijk voor gedragingen van leerlingen. Zij mogen de basiswaarden ook ter discussie stellen. Áls het bestuur er maar voor zorgt dat de basiswaarden van de democratische rechtsstaat op school centraal staan. Concreet denkt Slob dan aan: vrijheid van meningsuiting, gelijkwaardigheid en het afwijzen van discriminatie, verdraagzaamheid en het afwijzen van onverdraagzaamheid (ook wel tolerantie genoemd), onderling begrip en respect en autonomie van leerlingen.
De inspectie gaat daarop letten, vervolgt de minister, maar zal ‘terughoudend toetsen’: ‘Concreet zal de inspectie toezien op de naleving van het volgende: draagt het bevoegd gezag zorg voor een schoolcultuur waarin alle bij het aanbieden van onderwijs betrokken personen vrijheid van meningsuiting, gelijkwaardigheid en het afwijzen van discriminatie, verdraagzaamheid en het afwijzen van onverdraagzaamheid, onderling begrip en autonomie van leerlingen als centrale spelregels hanteren en voorleven? En creëert het daarmee een omgeving waarin leerlingen worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat?’ De inspectie treedt echter pas op als er sprake is van ‘structurele of vergaande uitingen die van invloed zijn op de schoolcultuur, en waarbij het bevoegd gezag er blijk van geeft geen invulling te geven aan zijn zorgplicht.’
Wat moeten scholen concreet gaan doen?
In de wet staat dat scholen ‘een heldere visie (1) op en uitwerking van het burgerschapsonderwijs dienen te ontwikkelen, de opbrengsten daarvan dienen te evalueren en verantwoording daarover dienen af te leggen in schoolplan (2) en schoolgids (3).’
Ad (1) Visie
Een school dient een visie te ontwikkelen op haar burgerschapsonderwijs, die zodanig in het onderwijsprogramma tot uitdrukking komt dat sprake is van een door de leerjaren heen samenhangend programma dat de burgerschapsvorming van leerlingen bevordert, waarbij de school tevens concreet formuleert wat leerlingen zullen leren.
Ad (2) Schoolplan
In het schoolplan dient iedere school een beschrijving te geven van het beleid met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs, dat in elk geval ook het onderwijskundig beleid omvat. De beschrijving van het onderwijskundig beleid bevat op haar beurt weer de uitwerking van de wettelijke voorschriften betreffende de uitgangspunten, de doelstelling en inhoud van het onderwijs. Het schoolplan moet daarom een beschrijving bevatten van de uitwerking van de burgerschapsopdracht op de school, waarin ook aandacht wordt besteed aan de wijze waarop zorg wordt gedragen voor een cultuur en oefenplaats waarin de basiswaarden actief centraal staan.
Ad (3) Schoolgids
In de schoolgids moet informatie komen over de doelen van het onderwijs, waaronder dus ook burgerschapsvorming, en de resultaten die ten aanzien van die doelen, waaronder dus wederom burgerschap, worden nagestreefd.
Taxatie door de VGS – positieve punten
Gemeenschappelijk doel
De VGS vindt dat het tot de kerntaken van christelijk-reformatorische scholen behoort dat ze leerlingen vanuit een Bijbelse visie voorbereiden op participatie in een pluriforme, multiculturele samenleving en dat ze leerlingen leren het Woord van God concreet gestalte te geven in een christelijke levenshouding. In dat licht onderschrijft de VGS dan ook de doelstelling van de wet dat scholen de plicht hebben leerlingen kennis bij te brengen over bijv. de democratische rechtsstaat en de geschiedenis van ons land. Daar horen natuurlijk bepaalde vaardigheden bij; kennis en vaardigheden zijn niet los verkrijgbaar.
Erkenning voor ouders
We hebben de minister er eerder op gewezen dat burgerschapsvorming niet alleen een taak is van het onderwijs, maar in de eerste plaats een zaak voor ouders. In zijn nieuwe wetsvoorstel erkent Slob dat ouders ‘inderdaad een heel belangrijke plaats hebben bij de socialisatie van kinderen en jongeren. Opvoeden en vormen begint immers thuis.’ Daarnaast, vervolgt hij, vormt de school ‘een belangrijke ontmoetingsplaats waar de basiswaarden van de democratische rechtstaat kunnen worden aangeleerd en geoefend.’
Vrijheid en kwaliteit
Richting Slob heeft de VGS ook geschreven dat niet de overheid bepaalt wat goed burgerschap is. ‘Het is ten principale aan burgers zélf om dat uit te maken (en dat dus ook op een verschillende manier te kunnen invullen).’ Ook pleitten wij ervoor om de invulling van de (basis)waarden niet van overheidswege voor te schrijven, maar vrij te laten: elke school moet ruimte hebben die vanuit de eigen grondslag te definiëren.
De minister schrijft dat de vrijheid van onderwijs zoals vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet ‘uitgangspunt’ is van zijn wetsvoorstel. ‘De wetgever dient in beginsel niet te treden in de vrijheid van bijzondere scholen om vanuit de eigen levensbeschouwelijke grondslag invulling te geven aan het onderwijs.’ Burgerschapsonderwijs is volgens hem ‘nauw verbonden met de levensbeschouwelijke of pedagogische grondslag van scholen en raakt daarom aan de vrijheid van onderwijs.’ In zijn wet benadrukt de minister dan ook dat scholen ‘veel ruimte houden om zelf inhoud en vorm te geven aan burgerschapsonderwijs.’ Dat laat volgens hem onverlet dat de wetgever kwaliteitseisen mag stellen aan dat onderwijs en de gemeenschappelijke, verbindende kern van het burgerschapsonderwijs moet borgen.
Ruimte voor verschillen van opvatting
De VGS heeft tevens aan Slob gevraagd of het mogelijk en legitiem blijft om de basiswaarden niet te delen en/of te streven naar vervanging ervan. De minister stelt dat pluriformiteit ‘een wezenskenmerk is van de democratische rechtsstaat’ en dat er ‘verschillende visies op burgerschap te onderscheiden zijn, die samenhangen met levensovertuiging.’ In een vitale democratische rechtsstaat is er volgens hem ‘altijd ruimte voor verschillen van opvatting, juist over fundamentele vraagstukken, zoals waar de grenzen van vrijheid of tolerantie liggen, wat de betekenis is van democratie en wat gelijkwaardigheid inhoudt. Een diversiteit aan perspectieven maakt de dialoog mogelijk en is van wezenlijk belang voor het behoud van de pluriforme samenleving.’
Gemeenschappelijke spelregels
De basiswaarden die Slob in zijn wet benoemt, ‘bieden een kader waarbinnen leerlingen kunnen worden uitgedaagd tot het voeren van een kritische discussie.’ Belangrijk is volgens hem ‘dat alle discussies kunnen worden gevoerd, maar wel op respectvolle wijze en met kennis van en respect voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Binnen de school moet dit debat worden gefaciliteerd, zodat leerlingen de bagage wordt geboden om als volwaardige burgers aan de Nederlandse samenleving deel te kunnen nemen.’ Het kabinet wil niet in de onderwijsvrijheid treden, gaat Slob verder. Hoewel de wet de gemeenschappelijk kern van het burgerschapsonderwijs beschrijft – die bestaat uit enkele basiswaarden – ‘wordt daarmee zeker niet voorgeschreven welke standpunten leerlingen dienen in te nemen ten aanzien van ethische kwesties. Door basiswaarden te definiëren, beoogt de regering een kader te stellen ’van algemene, essentiële en breed gedragen waarden waarop onze democratische manier van samenleven is gebaseerd.’ Dat kader is volgens Slob ‘ruim, verplicht slechts de gemeenschappelijke spelregels en biedt alle ruimte voor de pedagogisch-didactische invulling ervan door scholen.’
Spanning tussen grondrechten
In de toelichting op zijn oorspronkelijke wetsvoorstel leek Slob een rangorde te suggereren tussen de grondrechten, namelijk dat artikel 1 (het non-discriminatiebeginsel) boven artikel 23 (onderwijsvrijheid) staat. ‘Onderwijsvrijheid is geen vrijbrief voor ongelijke behandeling’, stond er bijvoorbeeld. Die tekst is geschrapt. Slob schrijft nu dat er spanning kan zijn tussen verschillende grondrechten. ‘Dit verschijnsel doet zich bij uitstek voor tussen het discriminatieverbod enerzijds en de vrijheidsrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van onderwijs anderzijds.’ De minister stelt dat het discriminatieverbod enerzijds grenzen stelt aan bijvoorbeeld de onderwijsvrijheid, maar dat omgekeerd die vrijheid mede de reikwijdte van het discriminatieverbod bepaalt. Verderop benoemt Slob dat ‘scholen in het onderwijs eigen opvattingen kunnen hebben over de (wenselijke) verhouding tussen grondrechten’, maar dat de burgerschapsopdracht met zich meebrengt dat ‘daarover dialoog plaatsvindt binnen de school waarbij tolerantie, positieve verdraagzaamheid en kennis van en respect voor de basiswaarden cruciaal zijn.’
Taxatie door de VGS – zorgpunten
Basis(waarde)
In de opsomming van basiswaarden mist de VGS nog steeds de allerbelangrijkste waarde: God liefhebben boven alles. Ook een verwijzing naar de christelijke oorsprong van de Nederlandse basiswaarden ontbreekt helaas.
Bemoeienis
De VGS verzette zich ertegen dat het kabinet zich bemoeit met de schoolcultuur. Daarmee treedt de regering in de pedagogisch-didactische vrijheid van besturen. Met die kritiek doet Slob te weinig. Hij schrijft: ‘De regering heeft geen aanleiding om te denken dat het voor leraren en scholen problematisch is om te handelen in overeenstemming met de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat. En waar dit wel het geval is, acht de regering dit niet toelaatbaar. De basiswaarden van onze democratische rechtsstaat vormen de ultieme basis waarbinnen de inrichting van een vreedzame samenleving mogelijk is.’
Uitvoering
Hoewel we blij zijn dat Slob de invulling van burgerschapsonderwijs vooral bij de scholen legt en dat de inspectie op onderdelen terughoudend zal zijn, zijn we niet op voorhand gerust over de uitvoering. Dit wetsvoorstel stelt expliciet dat scholen hun onderwijs dienen vorm te geven binnen de grenzen van de democratische rechtsstaat. De VGS onderschrijft dat uitgangspunt. Maar wat als die grenzen steeds strakker worden getrokken door de politieke meerderheid en allerlei Bijbels-genormeerde standpunten (denk bijvoorbeeld aan seksuele diversiteit) niet meer binnen die ‘vangrails’ passen? We merken bijvoorbeeld nu al dat de onderwijsinspectie vragen stelt aan onze scholen hoe zij invulling geven aan waarden als “autonomie” en “keuzevrijheid”.
Ruimte voor onderscheid
Nieuw is dat er een deugdelijkheidseis bijkomt: scholen mogen niet discrimineren. Dat mogen ze nu ook al niet, maar dat is nog geen deugdelijkheidseis. Het maken van onderscheid op Bijbelse gronden is in de loop der jaren steeds minder vanzelfsprekend geworden; kijk maar naar de ontwikkeling van de Algemene wet gelijke behandeling. De VGS is benieuwd hoe dit verder gaat: wanneer is sprake van het maken van verboden onderscheid? Eerder vroegen wij Slob om klip en klaar te bevestigen dat Bijbelgetrouw onderwijs voluit mogelijk blijft en dat scholen hun christelijke principes en opvattingen mogen blijven overdragen aan leerlingen, ook als die niet stroken met wat de meerderheid in ons land vindt. Of die ruimte er blijft, blijft voor ons ook met deze nieuwe wet de vraag.
Vervolg
Slob wil de wet laten ingaan ‘met ingang van de eerste dag (1 augustus) van het eerstvolgende nieuwe schooljaar dat van start gaat nadat het voorstel tot wet is verheven.’ Bepaalde onderdelen kunnen mogelijk al eerder in werking treden. Voor het zover is, moet er nog veel gebeuren. Zo moet de wet door beide Kamers van de Staten-Generaal worden goedgekeurd. De Tweede Kamer gaat daarmee in elk geval snel van start: al in januari moet de Kamer inbreng leveren.
De VGS zal haar zienswijze op de nieuwe wet voorleggen aan de partijen in de Tweede Kamer. Uw opmerkingen nemen wij daarbij graag mee. Laat daarom s.v.p. aan ons weten wat u van deze wet vindt. Deel uw mening met Kees de Groot, k.degroot@vgs.nl.
Invulling en uitwerking
Naast dit wetgevingstraject, wordt onder de vlag van curriculum.nu ook gewerkt aan invulling van het burgerschapsonderwijs. Daarover schrijft Slob dat ‘met de curriculumherziening de nadere inhoudelijke invulling van het burgerschapsonderwijs een stevige aparte wettelijke basis krijgen, waar nodig uitgewerkt in op die wettelijke basis gebaseerde kerndoelen. Het is een bewuste keuze om in het onderhavige voorstel de algemene opdracht aan scholen te verduidelijken en de uitwerking in kerndoelen en eindtermen voor burgerschap los daarvan te laten plaatsvinden via de curriculumherziening.’