VGS

Vrijheid van onderwijs

  • ‘Door de hele wet is de spanning met artikel 23 voelbaar’, zei D66-Kamerlid Van Meenen. ‘Als een blok aan ons been houdt het ons tegen om duidelijkheid te verschaffen.’ Met deze wet ‘zijn we de grenzen van artikel 23 aan het inkleuren. Wat D66 betreft, perken we die in en bieden we scholen wel de duidelijkheid op het punt van wat er van hen op dit vlak verwacht wordt.’
  • Scholen hebben de grondwettelijke vrijheid van onderwijs om zelf de inhoud van het onderwijs en dus ook de lessen en de lesinhoud te bepalen, constateerde VVD’er Heerema, ‘en daar schuurt het. Scholen vullen de burgerschapsopdracht onvoldoende in en dan staan wij blijkbaar machteloos. Is deze wet dan de gewenste aanscherping die nodig is?’ En: ‘Als er lesboeken op scholen gebruikt worden die onwenselijk zijn in de samenleving, bijvoorbeeld omdat er gedoceerd wordt dat homoseksualiteit een zonde is, zorgt deze wet er dan voor dat we die school kunnen aanpakken?’
  • Het kabinet wil met de burgerschapswet ‘niet treden in de grondwettelijke vrijheid van het onderwijs’, betoogde minister Slob (Onderwijs). ‘Scholen behouden de vrijheid om hun burgerschapsonderwijsvorm te geven op basis van hun grondslag, hun identiteit of hun karakter.’ Hij is ‘heel erg’ voor vrijheid, maar zei er ‘met klem bij’ dat hij het ‘heel slecht’ vindt als ‘mensen zich eenzijdig gaan verschuilen achter die vrijheid. Want er hoort ook een verantwoordelijkheid bij. Vrijheid en verantwoordelijkheid gaan echt onverkort samen. Dat zeg ik tegen mensen die soms een beroep doen op de onderwijsvrijheid en dan eigenlijk niet meer openstaan voor kritiek of regelgeving van de overheid, die inderdaad best wel een spanning veroorzaakt met die vrijheid, maar waar wel waarden en opvattingen achter zitten waarvan wij vinden dat die in deze tijd ook in de scholen moeten worden opgepakt.’

Burgerschapsonderwijs

  • ‘Burgerschapsvorming is onlosmakelijk verbonden met schoolzijn’, zei Bruins (CU). ‘Juist nu, in een tijd waarin individualisering en polarisatie toenemen en waarin sociale media de dominante bron van nieuwsgaring lijken te zijn, is burgerschapsvorming van groot belang.’
  • Burgerschapsvorming is niet alleen een taak voor scholen, betoogde hij. ‘Het is belangrijk dat kinderen opgroeien in sterke, veilige en stabiele gezinnen en er ligt ook een grote taak bij verenigingen en maatschappelijke organisaties. Zij vormen het weefsel van de samenleving en op die plekken krijgt gezamenlijkheid vorm.’
  • Te veel kinderen in Nederland hebben weinig tot geen interesse in hoe we in Nederland met elkaar omgaan, constateerde Heerema. ‘Maar dit is geen onderwijsprobleem. Het is een steeds groter wordend maatschappelijk probleem. Weekendscholen, fakenieuws, religieuze overtuigingen, invloed van moskeeën of kerken: allemaal ingrediënten waardoor er een giftige cocktail kan ontstaan die leidt tot problemen bij het burgerschapsonderwijs. Dat moet stoppen.’
  • De burgerschapswet moet een einde maken aan onduidelijkheid bij scholen over de vraag waar burgerschapsonderwijs over moet gaan, memoreerde SGP-Kamerlid Stoffer. Zijn partij heeft bij schoolbezoeken echter ‘niet direct’ de indruk gekregen dat die behoefte leeft bij leraren. Er is iets anders aan de hand: ‘Het is namelijk niet zo dat scholen moeite hebben met burgerschap en dat ze te weinig doelgericht werken, maar dat politici en beleidsmakers een neoliberale behoefte hebben aan meer grip. Dat is dus vooral een probleem van de politiek met zichzelf.’

Basiswaarden

  • Stoffer stelde verder dat de SGP ‘niet enthousiast’ is over de ‘van staatswege vastgelegde’ basiswaarden die in de wet zijn opgenomen (vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit). ‘Die wekken ten onrechte een schijn van consensus, terwijl burgerschap in hoge mate juist gaat om het samenleven van mensen met conflicterende standpunten.’ Bovendien werkt het vastleggen van basiswaarden volgens hem ‘vertroebelend.’ Ze leiden af ‘van het grote probleem dat er onderwijs is dat op gespannen voet staat met de democratische rechtsstaat. Daar moet de wetgever duidelijker tegen optreden.’
  • Minister Slob ziet dat anders. Volgens hem zijn de drie genoemde waarden ‘algemeen wel aanvaard’. We vragen nieuwkomers in ons land ook om een verklaring te ondertekenen waarin die waarden staan, zei hij. En het klopt dat de waarden ‘abstract van aard zijn’, maar dat is bewust zo gedaan: ‘Dat betekent dat er ruimte is bij de invulling daarvan, maar wel binnen de kaders van de fungerende wet- en regelgeving. Dat is de waarde van de vrijheid van onderwijs: dat die ruimte er is, dat we niet één concept van burgerschapsvorming aan scholen opleggen. Maar deze kern moet wel echt geborgd zijn, ook in de visie die de school vanuit zijn eigen identiteit ontwikkelt. Dat is wat ons betreft dus belangrijk.’

Autonomie

  • Stoffer vroeg zich af hoe Slob oordeelt over de zin uit een concreet schoolrapport van de Onderwijsinspectie dat de basiswaarde autonomie op gespannen voet staat met de grondgedachte dat Gods woord leidend is voor ieders leven. ‘Ik vind het om te huilen dat een toezichthouder namens de overheid zulke dingen zegt.’
  • Artikel 1 van de Grondwet (het gelijkheidsbeginsel) is niet belangrijker dan artikel 23 (de onderwijsvrijheid), lichtte Slob toe. ‘Dat neemt niet weg dat er wel een spanning kan zijn tussen aan de ene kant de basiswaarde gelijkwaardigheid, waar autonomie onder valt, en aan de andere kant de vrijheid van onderwijs en de vrijheid van godsdienst. Dat zijn de grondrechten zoals die zijn verwoord in onze Grondwet. Die grondrechten begrenzen elkaar onderling. Daarmee is dus geen enkele vrijheid onbegrensd. De scholen hebben binnen de burgerschapsopdrachten de vrijheid om onderwijs vorm te geven conform hun eigen normen en waarden. Dat mag ook een directe verwijzing zijn naar waar men zijn directe inspiratie en wijsheid uit haalt, maar ze mogen nooit de vrijheid die ze hebben misbruiken om de rechten van individuele leerlingen te ontkennen, want die zijn ook gebaseerd op grondrechten. Die vrijheid mag ook niet leiden tot een onveilig schoolklimaat. Ook daar zal men inhoud aan moeten geven. Dus die wederkerigheid is van belang: vrijheid met verantwoordelijkheid.’

Minderheidsstandpunten

  • De overheid moet zich geen oordeel aanmeten over de mens- en maatschappijvisie van scholen, vindt Bruins. ‘Een overheid is immers nooit neutraal in zichzelf. Die neutraliteit komt juist tot stand door het voor de wet gelijk behandelen van ieder mens en iedere opvatting die past binnen de grenzen van de wet.’ Het kan dus volgens hem ook ‘niet zo zijn dat alle scholen de mainstreammensvisie van de inspectie moeten prediken, die op enig moment al dan niet toevallig de mainstreammensvisie in de maatschappij is.’ En: ‘Ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat de waarden en normen die zij hun kinderen thuis willen meegeven, ook op school op begrip kunnen rekenen.’
  • In dit verband kritiseerde Stoffer de uitspraak van minister Slob dat scholen niet mogen uitdragen dat homoseksualiteit verderfelijk is en dat seksualiteit is voorbehouden voor de relatie van man en vrouw. ‘Geldt voor beide situaties dat deze opvattingen alleen acceptabel zijn als scholen respect voor personen en kennis van andere perspectieven bijbrengen? Dat luistert nauw, want de regering zou hiermee bijna over de grens van censuur gaan.’
  • Minister Slob stelde nadrukkelijk ‘dat het kabinet niet één burgerschapsvisie aan alle scholen gaat opleggen. Dat doen we niet. Wat het kabinet wel doet, is duidelijk maken wat de gemeenschappelijke kern is waar het onderwijs herkenbaar op gericht moet zijn. Dat is het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.’

Schoolcultuur

  • De SGP plaatste ook vraagtekens bij de plicht voor schoolbestuurders om te zorgen voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de basiswaarden. ‘Die is te vaag en leidt tot onzekerheid. Hoe kan het bevoegd gezag nu weten waar het aan toe is?’
  • ‘Wij vinden het belangrijk dat de basiswaarden zoals wij die hebben geformuleerd, doorwerken in de school’, zei Slob daarover, ‘en dat we het bevoegd gezag daarop mogen aanspreken op momenten dat we merken dat het niet helemaal gebeurt zoals we met elkaar zouden willen. Het is ook belangrijk als er antirechtsstatelijk gedachtegoed in een school zou binnensluipen. Dat wordt dan misschien niet in de klaslokalen in de praktijk gebracht, maar wel op andere manieren. Dan is het belangrijk dat we daartegen kunnen optreden.’

Inspectietoezicht

  • Voor de ChristenUnie is ‘het van cruciaal belang dat de inspectie zich niet inhoudelijk uitspreekt over de keuzes die scholen maken bij het invullen van de burgerschapsopdracht’, aldus Bruins. ‘In lijn met artikel 23 gaat het toezicht immers alleen over wát scholen moeten doen en niet hóé ze het doen.’ Hij drong er bij het kabinet op aan om te borgen ‘dat de inspectie daadwerkelijk terughoudend zal zijn als het gaat om de invulling van het onderwijs door scholen en om de vaardighedencomponent?’ Ook wilde hij dat Slob bevestigde ‘dat de Grondwet het uitgangspunt vormt voor de in het wetsvoorstel genoemde basiswaarden van de democratische rechtsstaat, dat de godsdienstvrijheid en de onderwijsvrijheid daarvan onverkort deel uitmaken en dat dit dus ook het kader zal zijn bij het toezicht door de inspectie?’
  • Met Bruins diende CDA-Kamerlid Rog een motie in die het kabinet verzoekt ‘samen met het onderwijsveld en de Inspectie van het Onderwijs een duidelijk kader op te stellen waaruit de reikwijdte van het inspectietoezicht met betrekking tot de burgerschapsopdracht moet blijken.’
  • Slob laat het oordeel over die motie aan de Kamer. De inspectie heeft het voortouw bij het opstellen van toezichtkaders, memoreerde hij. Maar: ‘Het spreekt voor zich dat dat een duidelijk en helder toezichtskader moet zijn, dat de reikwijdte van het toezicht nader bepaalt.’
    Scholen hebben de ruimte om een eigen invulling te geven aan de wettelijke opdrachten die vanuit deze wet naar hen toe komen, aldus Slob. ‘De inspectie zal dan ook terughoudendheid betrachten als het gaat om de keuzes die daarin gemaakt moeten worden, want dat mag men doen vanuit de context waarin een school opereert. Maar men zal er wel scherp op toezien of die visie conform de wettelijke eisen is die in de onderwijspraktijk tot uiting moeten komen’ en of dat ‘doelgericht, samenhangend en in de praktijk herkenbaar’ vorm krijgt.
  • De ‘essentie’ van het toezicht door de inspectie is dat ze scholen ‘vooral zal beoordelen op de vraag: zeggen de scholen wat ze doen, en doen ze vervolgens wat ze gezegd hebben?’, legde de minister verder uit. ‘Daar hoort bij dat de scholen een visie moeten ontwikkelen waaruit blijkt hoe ze aankijken tegen burgerschapsonderwijs. Daar hebben ze vrijheden in. Er wordt niet één burgerschapsvisie opgelegd. Dat kunnen de scholen dus bij wijze van spreken doen in het taalkleed dat bij hen past, maar het is wel belangrijk dat de kern die we in de wet hebben vastgelegd, daarin is opgenomen en dat duidelijk wordt op welke wijze dit verder in de praktijk wordt uitgewerkt. Ook daar is ruimte in. Een school kan dat voor een deel in lessen doen maar kan er ook op een andere wijze inhoud aan geven.’
  • De inspectie zal met deze wet, ook als het gaat om de schoolcultuur en het eventueel aantreffen van antidemocratisch of anti-integratief gedachtegoed, ‘meer in handen hebben om gericht te kunnen optreden dan we onder de oude wet hebben gezien.’
  • Ook heeft de inspectie met de nieuwe wet ‘veel meer de opdracht om heel gericht de schoolcultuur breder in ogenschouw te nemen en te kijken of men voldoet aan de eisen die voortvloeien uit de bepalingen in de wet en de doorwerking van de basiswaarden in de concrete schoolpraktijk. Men mag breed kijken en een oordeel geven.’
  • Terughoudend moet de inspectie, tot slot, blijven als het gaat over de keuzes van lesmethodes. ‘Dat is het uitgangspunt van ons handelen. Anders zouden we tegen de Grondwet ingaan en dat is het laatste wat we als overheid mogen doen.’

Stemmingen

  • De Kamer stemt op dinsdag 17 november over de wet, de ingediende wijzigingsvoorstellen en de moties. De wet krijgt sowieso een meerderheid; de amendementen zijn ontraden. Over de uitkomst van de stemming hopen we t.z.t. te berichten.
  • Daarna gaat de wet naar de Eerste Kamer. Minister Slob hoopt die er ook tijdig voor stemt, zodat de wet volgend jaar zomer in werking kan treden.