Dat betoogde dr. G.D. Bertram-Troost op vrijdag 18 februari in haar inaugurele rede bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar Onderwijs in levensbeschouwelijk en pedagogisch perspectief bij de Vrije Universiteit Amsterdam. Haar leerstoel is mede mogelijk gemaakt door Verus.
‘In essentie draait vrijheid van onderwijs om de ruimte om op basis van een eigen (…) mens- en wereldbeeld tot een visie en invulling van “goed onderwijs” en “goed samenleven” te komen’, aldus de hoogleraar. ‘Die vrijheid biedt de mogelijkheid om een tegengeluid te laten horen richting neoliberalisme en het dominante marktdenken en economisch perspectief die het onderwijs steeds meer in haar greep houden. Want die zetten (…) de ruimte voor menswording in onderwijs nu ernstig onder druk. Precies met het oog op menswording is de vrijheid van onderwijs tot op de dag van vandaag zo hard nodig!’
In het onderwijs gaat het er niet zozeer om wat we leerlingen en studenten meegeven aan kennis en vaardigheden, betoogde Bertram-Troost. ‘Uiteindelijk draait het om wat ze zelf gaan doen met alles wat ze in onderwijs meegekregen hebben en draait het om hoe ze als mens in de wereld verschijnen en hoe ze zich tot die wereld willen verhouden. Ofwel, om menswording.’
‘Uiteindelijk draait het om wat leerlingen zelf gaan doen met alles wat ze in onderwijs meegekregen hebben’
Bedreiging
In haar oratie zette professor Bertram-Troost kritische kanttekeningen bij het recente advies van de Onderwijsraad over onderwijsvrijheid, getiteld Grenzen stellen, ruimte laten. In dat advies pleit de raad voor een verplicht, gemeenschappelijk deel van burgerschapsvorming voor alle scholen. De onderwijsvrijheid biedt scholen ruimte om aan die kern – vanuit hun eigen identiteit of overtuiging – elementen toe te voegen.
Tegelijk mogen scholen dan niet de ‘buitengrenzen’ overschrijden van wat wettelijk is toegestaan en maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. De ruimte tussen de gemeenschappelijke kern en de voor iedereen geldende buitengrenzen noemt de Onderwijsraad de ‘groene zone’ (zie pag. 26 e.v. van het advies).
Bertram-Troost is niet gecharmeerd van dit denkmodel. ‘Vrijheid van onderwijs lijkt tot de marge teruggedrongen en de grenzen zijn hard en vastomlijnd. Daarbij ontbreekt de erkenning dat scholen juist vanuit hun eigenheid óók met het oog op de samenleving als geheel iets waardevols toe te voegen hebben aan de kern.’ Er is, vervolgt ze, ‘immers alleen in de groene zone ruimte voor het “eigen verhaal” van de school.’
Het kern-schildenken van de Onderwijsraad ziet ze ‘in essentie toch als een bedreiging voor alle scholen die vanuit een specifiek mens- en wereldbeeld vorm en inhoud aan “goed onderwijs” willen geven.’
Veerkracht
Het huidige burgerschapsbeleid getuigt sowieso ‘van weinig vertrouwen in de veerkracht van de samenleving en de bijdrage die minderheidsgroepen aan de samenleving als geheel kunnen leveren’, aldus Bertram-Troost.
Ze bespeurt ‘in algemene zin’ een afnemend vertrouwen in minderheidsgroepen, ‘niet in de laatste plaats voor religieuze minderheidsgroepen.’ Diversiteit in mens- en wereldbeelden wordt met name als een bedreiging voor de sociale samenhang gezien, constateert de hoogleraar. ‘En niet zozeer als een mogelijke verrijking van perspectieven, om samen met en van elkaar te kunnen leren.’
Ook in de publieke discussie over ons Nederlands onderwijsstelsel is volgens haar die tendens sterk zichtbaar. ‘Ondanks dat tot op de dag van vandaag een ruime meerderheid van ouders en leerlingen kiest voor bijzonder onderwijs, neemt de kritiek op het bijzonder onderwijs in de publieke opinie toe. En dan vooral op die vormen van bijzonder onderwijs waar men niet schroomt om een eigen geluid op mens, wereld en vorming te laten horen.’
Bertram-Troost stelt dat velen kennelijk vergeten dat ‘er geen neutraal perspectief is om van goed onderwijs of goed samenleven te spreken.’ In die brede zin is al het onderwijs levensbeschouwelijk: ‘Aan de keuzes die in en ten aanzien van onderwijs gemaakt worden ligt altijd een mens- en wereldbeeld ten grondslag. Of men zich daar nu bewust van is of niet. En of het nu religieus geïnspireerd is of door bijvoorbeeld het neoliberalistisch marktdenken. Neutraal onderwijs bestaat niet, evenmin als een “neutrale kern”.’
Vreemd
In een bijdrage aan het blad Groen van het wetenschappelijk instituut van de ChristenUnie uitte prof. dr. Gert Biesta onlangs ook al kritiek op het advies van de Onderwijsraad. Die karakteriseert de democratische rechtsstaat als een ‘ononderhandelbare, common ground’ – samengevat in de eerder genoemde gemeenschappelijke kern. Daaraan mogen bijzondere scholen dan, als gezegd, hun eigen visies en waarden toevoegen.
‘Vreemd’, noemt Biesta dat. ’Alsof we eerst het democratische speelveld zouden kunnen inrichten om vervolgens te kijken of er iemand is die daar gebruik van zou willen maken.’
Ruimte voor verschillende visies gaat juist aan de democratie vooraf, betoogt hij – en niet andersom. Die ruimte is niet een soort ‘kers op de taart’, geen ‘extraatje’ voor de democratie. ‘Democratie komt voort uit de pluraliteit, uit de wens van individuen en groepen om elkaar de ruimte te geven en het met elkaar uit te houden, en is in die zin een gedeelde zorg van iedereen die om vrijheid geeft.’
De democratie, concludeert Biesta, is ‘dus niet het “bezit” van sommigen – sommigen zonder levensbeschouwing, of sommigen met een seculiere kijk op de wereld – die er vervolgens toe over zouden kunnen gaan om “anderen” – met een levensbeschouwing of met een niet-seculiere kijk – al of niet toe te laten.’