Hoe het was
Sinds 2009 kent de bekostiging een component voor de bestrijding van onderwijsachterstanden. Bedoeling van deze regeling is dat een school met veel leerlingen die een verhoogd risico hebben op een onderwijsachterstand, extra middelen ontvangen om de betreffende leerlingen extra te begeleiden.
De vraag is hoe het risico op een onderwijsachterstand bij een leerling objectief kan worden vastgesteld. In het verleden is dit vastgesteld volgens de zogenaamde gewichtenregeling. Afhankelijk van het opleidingsniveau van de ouders werd een bepaald ‘gewicht’ toegekend aan een leerling. Wanneer een school meerdere gewichtenleerlingen had, werden via de bekostiging extra middelen verstrekt. Aanvullend ontvingen scholen in een bepaald postcode gebied middelen via de regeling impulsgebieden.
De oude regeling heeft in de loop der jaren op verschillende fronten tot discussie geleid. In de eerste plaats was het systeem gevoelig voor fouten en misbruik. Het opleidingsniveau van ouders werd door scholen opgevraagd wat in veel gevallen tot een onjuist gewicht leidde.
In de tweede plaats kende de regeling een negatief financieel effect voor de totale onderwijssector. Doordat het gemiddelde opleidingsniveau in Nederland geleidelijk stijgt, daalde het aantal leerlingen met een gewicht. Gevolg is dat het budget voor de oude gewichtenregeling daalde van 430 miljoen in 2011 naar 280 miljoen in 2018. Het ministerie verstrekte dus jaarlijks minder bekostiging in het kader van onderwijsachterstanden, terwijl het aantal leerlingen met een onderwijsachterstand altijd relatief is. Een onderwijsachterstand wordt immers bepaald ten opzichte van het gemiddelde.
Tot slot was het de vraag of enkel het opleidingsniveau van ouders wel voldoende was om het risico op achterstanden van kinderen te kunnen voorspellen.
De nieuwe regeling
Het ministerie van Onderwijs wilde in de nieuwe regeling op een objectieve, eerlijke en minder foutgevoelig manier het risico op achterstanden van kinderen kunnen voorspellen. Uiteindelijk heeft dit geleid tot de volgende indicatoren die het risico op een onderwijsachterstand voorspellen:
- Opleidingsniveau van ouders
- Land van herkomst van de ouders
- Verblijfsduur in Nederland van de moeder
- Schuldsanering ja/nee
Het CBS berekent jaarlijks op basis van deze kenmerken per kind een bepaalde onderwijsscore. Deze score drukt het risico van een leerling op een onderwijsachterstand uit. Op basis van de onderwijsscores van de leerlingen op een school berekend het CBS de uiteindelijke ‘achterstandsscore’ van elke basisschool. Op basis hiervan wordt bepaald of een school aanvullende middelen krijgt of niet. Hierbij zijn 2 voorwaarden van toepassing.
- Enkel de onderwijsscores van de leerlingen die vallen in de groep van de landelijke 15% laagste onderwijsscores tellen mee;
- Voor de achterstandsscore van een school geldt een minimale drempel.
Overigens ontvangt een school enkel de achterstandsscore en niet de achterliggende onderwijsscore per kind aangezien het hier gaat om privacygevoelige informatie.
Zoals bij elke nieuwe regeling zijn er herverdeeleffecten tussen de scholen. Daarom is er een overgangsregeling ingesteld van 3 jaar.
Voordeel van de nieuwe regeling is dat alle data wordt verzameld via het Centraal Bureau voor de Statistiek. Scholen hoeven geen informatie meer op te vragen bij ouders wat fouten voorkomt. Verder wordt jaarlijks een gelijk budget beschikbaar gesteld waardoor er geen geld meer weglekt uit de sector.
Nadeel is dat een school pas laat wordt geïnformeerd over de achterstandsscore voor het nieuwe schooljaar. De voorspelbaarheid van de bekostiging neemt hierdoor af.
Dit is het tweede artikel in een artikelenreeks over het thema ‘financiën’. Het eerste artikel vindt u hier. De komende tijd zal maandelijks een artikel op de website worden geplaatst waarin een relevant onderwerp rond financiën wordt toegelicht. Gedeeltelijk zullen dit actualiteiten zijn en gedeeltelijk zal dit het karakter hebben van ‘hoe zat het ook alweer’. Voor vragen hieromtrent kunt u contact opnemen met uw financieel adviseur.