Dit fundament, vervolgt ze in de vandaag verschenen Staat van het Onderwijs 2019 ‘vraagt om iets minder vrijheid en vrijblijvendheid, hier zijn richting en keuzes belangrijk.’ Vogelzang vindt dat de overheid ‘regie’ moet nemen en moet vaststellen ‘wat er in de toekomst echt nodig is voor de leerlingen en studenten.’
Als duidelijk is wat de gezamenlijke doelen zijn en wat daarbij de ijkpunten zijn, zal het volgens Vogelzang gemakkelijker zijn ‘om de druk te weerstaan van wisselende wensen en andere verlangens die dagelijks op leraren, schoolleiders en bestuurders afkomen.’ De inspecteur-generaal schrijft dat het curriculumdebat ‘een unieke kans biedt om tot een zowel duidelijke als beperkte set aan ijkpunten te komen, zolang hier keuzes gemaakt worden.’
Dat zou de onduidelijkheid over ijkpunten kunnen verminderen. Over de aansluiting van het onderwijs met de arbeidsmarkt bijvoorbeeld is veel bekend. Daarentegen is weinig bekend over sociale competenties en non-cognitieve vaardigheden van leerlingen, zoals burgerschap, creativiteit en probleemoplossend vermogen. ‘En dat er op non-cognitieve vaardigheden geen ijkpunten zijn, baart zorgen (mede omdat deze vaardigheden voor toekomstige generaties leerlingen en studenten belangrijker lijken te worden)’, aldus de onderwijsinspectie. ‘Het gebrek aan gedragen ijkpunten roept de vraag op of het onderwijs wel voldoende toekomstbestendig is.’
VGS-bestuurder Pieter Moens ziet dat minder somber in. ‘Ik betwijfel of ijkpunten op non-cognitieve vaardigheden een item zijn. Het onderwijs geeft vanuit de eigen identiteit vorm en inhoud aan de vorming van leerlingen. Daar zijn zelfs leerlingvolgsystemen voor. Het is mij niet duidelijk op welk werkelijk probleem de inspecteur-generaal doelt: Verruwing van de samenleving? Verminderde sociale cohesie?”
"Ik denk dat er een diepere cultuur van kwaliteitszorg groeit. De reformatorische vo-scholen hebben een netwerk kwaliteitszorg, doen onderling visitaties en benchmarken op meerdere terreinen."Frans van Hartingsveldt, bestuursvoorzitter van de Jacobus Fruytier scholengemeenschap
Maatwerk
Veel scholen en opleidingen zijn ondertussen bezig zich voor te bereiden op de toekomst, constateert de Onderwijsinspectie. Maar dat doen ze wel ieder op hun eigen manier, los van elkaar. ‘De afgelopen jaren zien we een toename in de concepten en profielen en ook in andere accenten die scholen leggen.’ Denk aan tweetalig onderwijs, technasia en scholen voor ondernemend leren.
Ook binnen scholen en opleidingen komt meer maatwerk en flexibiliteit, bijvoorbeeld in extra vakkenaanbod of curriculumverbreding. ‘Dit alles levert regelmatig mooi en vernieuwend onderwijs op.’ Hoewel het onderwijs dus volop experimenteert, ‘ontbreekt het vaak aan een goede en systematische evaluatie.’ Onduidelijk blijft daardoor volgens de Onderwijsinspectie of en hoe de innovaties bijdragen aan de onderwijskwaliteit. Evenmin is duidelijk of de vernieuwingen leiden tot meer gemotiveerde en beter presterende leerlingen. Scholen en opleidingen blijken de resultaten en effecten van hun keuzes ‘slechts in zeer beperkte mate’ te evalueren. ‘Hierdoor leren ze maar matig van wat wel en niet werkt en wordt deze kennis meestal niet gedeeld met andere scholen en opleidingen.’ De Onderwijsinspectie noemt het lerend vermogen van het onderwijs ‘geringer dan bijvoorbeeld dat van sectoren als zorg, techniek en tuinbouw.’
Het gevolg is dat onderwijsvernieuwingen ‘vaak weinig duurzaam zijn’. Daardoor wordt het onderwijs ‘onvoldoende voorbereidt op de toekomst.’ Vogelzang roept scholen daarom op om bij vernieuwingen vooraf inzichtelijk te maken hoe die bijdragen aan de kern van het onderwijs, om ze te evalueren en de innovaties zo nodig bij te stellen.
Frans van Hartingsveldt, bestuursvoorzitter van de Jacobus Fruytier scholengemeenschap, snapt het signaal dat de inspectie geeft. ‘Er is inderdaad nog veel te leren.’ Tegelijkertijd is hij positief gestemd: ‘Ik denk dat er een diepere cultuur van kwaliteitszorg groeit. De reformatorische vo-scholen hebben een netwerk kwaliteitszorg, doen onderling visitaties en benchmarken op meerdere terreinen.’ Op zijn eigen school ‘zijn we in een masterclass bezig geweest om ons te verdiepen in kwaliteitszorg en wat dat betekent voor de les’, vervolgt hij. ‘Verder zijn er gesprekken met secties over de resultaten, maar ook over de gegeven lessen. Ook brengen de leerlingbesprekingen de persoonlijke ontwikkeling en de voortgang van de resultaten van leerlingen in kaart en hoe die beter kunnen. Dat laatste doen we soms ook in een driegesprek van coach/mentor, leerling en ouders.’ Dat zijn, concludeert Van Hartingsveldt, ‘meer dan wolkjes als eens mans hand.’
Directeur-bestuurder Johan Flier van het landelijke reformatorisch samenwerkingsverband voor voortgezet onderwijs (RefSVO) herkent de groeiende cultuur van het cyclisch evalueren van het onderwijsproces. ‘De reformatorische vo- en vso-scholen krijgen ook vanuit het samenwerkingsverband eenmaal per twee jaar een kwaliteitsbezoek’, aldus Flier. ‘Alle aspecten die te maken hebben met het bieden van goede ondersteuning aan leerlingen zijn onderwerp van gesprek. Voor de scholen past een dergelijk bezoek als vanzelfsprekend in hun systeem van (zelf)evaluatie.’
"Er is op onze scholen voldoende aandacht voor burgerschap en voor betrokkenheid bij de samenleving. Ik juich dat ook toe."Pieter Moens, bestuurder VGS
Lerarentekort
In de Staat van het Onderwijs 2019 breekt de Onderwijsinspectie een lans voor aantrekkelijk werkgeverschap. ‘Dat is een belangrijke factor als het gaat om een toekomstbestendige oplossing voor het lerarentekort.’ Dat tekort loopt namelijk verder op. In het po wordt voor 2023 een tekort verwacht van 4.172 fulltime leraren. Dat kan oplopen tot 10.370 fte in 2028. In het vo is het verwachte tekort in 2023 1.057 fulltime leraren en 1.641 fulltime leraren in 2028.
‘Om leraren voor het onderwijs te winnen en te behouden, is het belangrijk dat het onderwijs een aantrekkelijke sector is om in te werken’, aldus de inspectie. ‘Aspecten zoals beloning, opleidingsmogelijkheden, loopbaanperspectief, vaste contracten, flexibele werktijden, ruimte voor innovatie en creativiteit en werkdruk spelen hierin allemaal mee.’ De Onderwijsinspectie constateert dat in het onderwijs nog weinig ervaring is met strategisch hr-beleid (het verbinden van personeelsbeleid aan de visie en doelen van de onderwijsorganisatie). Op bijna de helft van de basisscholen, bijvoorbeeld, ‘wordt het maken van een vertaling van de visie op onderwijs naar concrete professionele normen niet gedaan.’ En dat terwijl schoolbesturen ‘door het versterken van het strategische personeelsbeleid kunnen bijdragen aan een aantrekkelijk beroep, nieuwe leraren kunnen aantrekken en leraren kunnen behouden die al voor de klas staan.’
Een duurzame oplossing voor het lerarentekort vraagt echter om meer, vervolgt de inspectie. Samenwerking tussen meerdere partijen, waaronder scholen, besturen, lerarenopleidingen, lokale overheden en de rijksoverheid is nodig. ‘Zo kan er worden toegewerkt naar oplossingen voor een toekomstbestendig onderwijs.’ Daar is Moens (VGS) het ‘hartelijk mee eens.’ Laten we ook kijken naar de ‘mooie initiatieven die er reeds zijn’, stelt hij. ‘Denk bijvoorbeeld aan “Uurtje voor de klas”. Volgens hem is het nodig dat wet- en regelgeving ruimte biedt voor creatieve oplossingen voor het lerarentekort. ‘Onderzoek daarnaar is wenselijk.’ Hij wijst er daarnaast op dat de VGS expertise in huis heeft om scholen te helpen vorm te geven aan strategisch hr-beleid. ‘Wij delen die kennis graag.’
Betrokkenheid
Onderwijs, stelt de inspectie verder in de Staat van het Onderwijs 2019, ‘is meer dan voorbereiding op de arbeidsmarkt. Het is ook belangrijk voor de betrokkenheid bij de samenleving.’ Wat dat laatste betreft, weet echter niemand goed hoe het hiermee bij jongeren staat. ‘Dat is onwenselijk, omdat het om een van de kerntaken van het onderwijs gaat.’ Nederlandse vo-leerlingen scoren qua burgerschapscompetenties lager dan leeftijdgenoten in vergelijkbare landen. Wel lijkt tussen 2009 en 2015 de burgerschapskennis enigszins te zijn toegenomen, behalve in het vmbo. ‘Voor burgerschapsvaardigheden en -houdingen is geen trend zichtbaar.’
Moens constateert dat er binnen het christelijk-reformatorisch onderwijs ‘voldoende aandacht is voor burgerschap en voor betrokkenheid bij de samenleving.’ Hij juicht dat toe. ‘Tot de kerntaken van onze scholen hoort dat ze leerlingen vanuit een Bijbelse visie voorbereiden op participatie in een pluriforme, multiculturele samenleving en dat ze leerlingen leren het Woord van God concreet gestalte te geven in een christelijke levenshouding.’
Eerste stap
De kansenongelijkheid loopt, tot tevredenheid van de inspectie, niet verder op. ‘Ook al is deze nog hoog, dit is een belangrijke, eerste stap.’ Op scholen en opleidingen wordt steeds meer gedaan om gelijke kansen te creëren. ‘Vooral leerlingen met een migratieachtergrond verkleinen hun achterstand.’ Tegelijkertijd lukt het nog altijd slecht om een goede plek op de arbeidsmarkt te vinden voor kwetsbare groepen leerlingen en studenten. ‘Zo heeft slechts een kwart van de leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs met het uitstroomprofiel arbeidsmarkt na een jaar een baan.’
Flier (RefVSO) herkent dit punt wel vanuit de contacten die er zijn met niet-reformatorische vso-scholen. ‘Binnen de scholen van zijn samenwerkingsverband is dit echter niet het geval’, stelt hij. ‘Vrijwel alle leerlingen die het voorgezet speciaal onderwijs verlaten, hebben een passende plek op de arbeidsmarkt. En ze houden die in meer dan 90 procent van de gevallen op termijn ook.’ Het kost de scholen de nodige energie om dit voor elkaar te krijgen, weet Flier, ‘maar deze inspanningen worden tot op heden positief beloond.’ Hij geeft aan dat dit te danken is aan het feit dat scholen een behoorlijk netwerk van bedrijven en instellingen in de achterban hebben opgebouwd.De arbeidsmarkt lijkt onvoldoende open te staan voor kwetsbare leerlingen en studenten, constateert de Onderwijsinspectie. ‘Waar leraren in het vso en mbo deze jongeren steeds beter voorbereiden, laten werkgevers het nog te vaak afweten.’
"Om leraren voor het onderwijs te winnen en te behouden, is het belangrijk dat het onderwijs een aantrekkelijke sector is om in te werken."De onderwijsinspectie over het lerarentekort
Beste plaats
De inspectie stelt ook dat passend onderwijs er nog niet toe heeft geleid dat meer leerlingen en studenten met ondersteuningsbehoefte betere (meer passende) plekken in het onderwijs vinden. ‘Samenwerkingsverbanden zijn in sommige gevallen nog zoekende naar de beste plaats voor bepaalde groepen leerlingen. Vooral waar het gaat om leerlingen met een complexere problematiek, waarvoor ook jeugdhulp nodig is.’ Bestuurder Gert van Leeuwen van het landelijke reformatorische samenwerkingsverband voor primair en speciaal onderwijs Berséba herkent het beeld dat de inspectie schetst. ‘Juist wanneer jeugdhulp nodig is, knelt het’, geeft hij desgevraagd aan. ‘Dat heeft te maken met het feit dat jeugdhulp door de gemeente geleverd moet worden. Het ligt dus buiten het bereik van het samenwerkingsverband. We zien echter wel mooie ontwikkelingen. Van alle kanten wordt er getrokken aan dit thema. De ene gemeente is ruimhartiger dan de andere. We hopen dat alle gemeenten hierin hun (wettelijke) taak gaan verstaan.’
Flier sluit zich hierbij aan: ‘Ook binnen het reformatorisch voortgezet onderwijs is er een ontwikkeling zichtbaar waarbij onderwijs en jeugdzorg elkaar steeds beter weten te vinden.’ In de praktijk gebeurt het echter nog te vaak, dat er naar elkaar gekeken wordt als het gaat om de bekostiging van de benodigde ondersteuning, meent hij. ‘Daar valt nog winst te behalen.’
Huiverig
Het valt de inspectie verder op ‘dat een deel van de scholen huiverig is om leerlingen met een complexe ondersteuningsbehoefte aan te nemen’, constateert de inspectie. ‘Een veelgenoemde reden hiervoor is de werkdruk. Goed toegeruste professionals maken dat sommige samenwerkingsverbanden aantoonbaar goed functioneren en een voorbeeld zijn voor anderen.’ Als de werkdruk hoog is, zit niemand te wachten op extra werk, reageert Van Leeuwen. ‘Om die reden is het een mooie ontwikkeling dat de minister nu extra gelden beschikbaar stelt om de werkdruk te verlagen.’
Wanneer een basisschool geen mogelijkheden ziet, wordt een leerling direct verwezen naar het speciaal onderwijs, constateert Van Leeuwen. ‘Dat is nog steeds mogelijk en dat zal ook wel zo blijven. Maar wat is het mooi als alle kinderen bij en met elkaar naar dezelfde school kunnen gaan. Daarom moeten scholen en leerkrachten maximaal gefacilieerd worden om dit mogelijk te maken. Meer handen voor de klas en het wegnemen van onnodige bureaucratie zal daarbij zeker helpen.’ Reformatorische vo-scholen gaan ver in het bieden van ondersteuning, geeft Flier aan. Binnen het samenwerkingsverband bestaat bijvoorbeeld één vso-cluster 4 school, in Apeldoorn. De vo-scholen die, vanwege de afstand, geen gebruik kunnen maken van het aanbod van deze school, hebben allen binnen hun reguliere aanbod, voorzieningen om leerlingen met ondersteuningsbehoeften op het gebied van gedrag, onderwijs te bieden.
‘In de meeste gevallen lukt het hierdoor om de leerlingen binnen het identiteitsgebonden onderwijs te houden’, zegt Flier. ‘Helaas lukt dat niet in álle gevallen. Incidenteel is het nodig om leerlingen onderwijs te laten volgen op een gespecialiseerde school. We willen echter deze situaties goed evalueren om te bezien of we dit op termijn kunnen voorkomen.’ Dat daarbij maximaal gefaciliteerd moet worden, beaamt Flier van harte.